The day after
The day after
of: De (ont)goochelaar
Ik liep vanochtend op huis aan. Geld voor een taxi had ik niet meer en het OV is hier niets zo vroeg. Ik had een bewogen nacht achter de spreekwoordelijke rug. (een nacht vol drank die ik eigenlijk niet kon betalen en een nacht vol lang verdrongen emoties)
Het is winter en dus nog vrij donker. En mijn god, koud is het ook. Trillend wil ik even op mijn horloge kijken hoe laat het precies is, maar ik bedenk dat ik het moment niet wil laten verzieken door een lullig tijdstip. Door het besef van de voortgang en opeenvolging van de gebeurtenissen als een ononderbroken stroom. Ik vind het niet erg af en toe iets te (moeten) missen. Gaten zijn er om gedicht te worden. En dus kijk ik wat om me heen. Ik neem alles met enige vorm van verwondering in mij op.
Auto’s in vele kleuren en maten razen mij en, veel erger, elkaar in rap tempo voorbij. Het zachte geruis van een drukke ver gelegen snelweg. Waarschijnlijk naast een rijbewijs in het bezit van een grote haast of een doodswens zetelen de gefrustreerde bestuurders in hun rijdende metalen kooien als narcistisch eigenheimers. We hebben eigenlijk zoveel gemeen. Ook ik houd niemand gevangen behalve mezelf. En ook ik voel het licht. Ik hoor een of ander vogeltje zingen, maar ik zie het nergens. Wil het soms niet gezien worden?
Het donkergele licht van de straatlantaarns, verlicht en verwarmt de wereld. Het is mijn wereld, onze wereld. Al ben je er nu dan niet bij. Al ben ik óók nu weer alleen, het verandert niets. Alles is immers zo mooi. Alsof het zo hoort en niet anders. Het geheel is zo volmaakt (of misschien lijkt het slechts zo, maar de schoonheid wordt er niet minder om en daarbij gaat het toch ook een beetje om het idee? Want ideeën heb ik wel genoeg.)
En dan opeens, vanuit het niets: een harde tik, die nog even gezellig na-echoot in mijn drukke hoofd, als heeft het altijd al geweten dat ik nu, op dit moment, totaal geen behoefte heb aan stilte. Ik wil niet denken. Ik wil veel. Ik wil alles en zoveel meer. Ik wil de onmogelijkheid, maar (daarover) denken wil ik nu niet. Ik loop de confrontatie niet zo gemakkelijk te gemoed. Ik geef me niet zomaar gewonnen. Dat zou buitengemeen zonde zijn van alle moeite die ik heb gedaan om tot hier te komen.
Maar het is al te laat. Verdomme. Het geluid sterft langzaam en toch ook snel af en al wat rest is de echo. Even later is ook die niets dan een kortstondige herinnering. Al wat nu achterblijft is een confronterend besef.
Want wat is de wereld opeens grauw en donker. De lantaarns zijn gedoofd (die tik neem ik aan), het is vier minuten over acht, ik keek zojuist op mijn horloge. Nu pas zie ik de wereld weer zoals zij werkelijk was: niet van mij, niet van een ‘ons’ dat niet bestaat en al zeker niet met donkergeel licht verwarmd. Het is winter en mijn god, wat is het koud. Ideeën heb ik genoeg, maar daar houdt het mee op…
Frank