Schaamtevol
Zaterdagochtend, erg vroeg en mijn deurbel laat van zich horen. Aangezien de voordeur zich vlak naast mijn slaapkamerdeur bevindt en ik nog een beetje lig te schemeren wordt ik volledig gewekt door het geluid en strompel ik richting de bron van dit te vroege gedoe in de veronderstelling dat het misschien een bekende, een vriend of mijn moeder kan zijn die aan de deur staat maar nee; twee mannetjes die allebei een beetje moeilijk lachen en mij een goedemorgen wensen. Ik lach makkelijk terug. Het voorste mannetje bekijkt mij van top tot teen en komt dan de tot de heldere conclusie dat ik vers uit mijn bed kom en vraagt mij dan of ze mij niet hebben gewekt. Ik stel ze gerust dat ik al bijna wakker was en dat ik er toch uit moest om de deur te openen. Ze beginnen allebei wat harder moeilijk te lachen om dit oeroude grapje en ik krijg daarom een onbevlekt vermoeden waarmee ik hier te maken heb. Het voorste mannetje vraagt of ik al een vermoeden heb wie hun zijn. Jehova’s, jehova’s, jehova’s. Ik vertel ze dat ik geen idee heb. JEHOVA’S, JEHOVA’S, JEHOVA’S. Ze lachen weer een beetje moeilijk en het voorste mannetje kijkt naar het achterste mannetje die ik herken want ik heb wel eens in een klas gezeten met dat eng stille ventje en terwijl hij zijn hoofd naar mij terugdraaid mompelt hij wat. Ik vraag hem of hij het nog een keer kan herhalen want ik verstond het niet goed. JEHOVA’S. Hij verteld me nu met een wat duidelijker stem dat zij Jehova getuigen zijn en hij lacht er weer moeilijk bij. Ik vraag hem waarom hij dit zo verlegen aan mijn deur komt vertellen en het voorste mannetje schrikt er een beetje van. Hij weet zich geen raad met deze vraag en gaat maar door met zijn ding door mij te vragen of ik geloof. Ik geef antwoord dat ik al sinds geruime tijd het Boeddhisme als leidraad hanteer en het mannetje schrikt weer met als commentaar dat dit wel heel wat anders is. Hij vraagt mij of ik bekend ben met het bijbelverhaal, ik vertel hem dat ik het ding van voor tot achter heb uitgelezen en er dus toch wel het één en ander van heb onthouden. Hij begint in zijn tas te grabbelen en haalt er twee boekjes uit die hij aan mij wil geven. Ik neem ze aan en ik bekijk de voorzijdes. De ene wordt gesierd door een illustratie van een wat kakkerige dame met als bijschrift: “Bent u een slaaf van de mode?” en de andere is voorzien van een graanveld of met één graantakje wat uitsteekt en als bijschrift: “Is er maar één kerk?” Ik kijk weer naar het voorste mannetje en ik vertel hem dat het er twee zijn. Het mannetje lacht nog wat moeilijker alsof er een muis in zijn holletje is gekropen en vraagt mij wat ik hiermee bedoel. Ik leg hem uit dat ik een grapje maakte en dat er bij mij in de buurt twee kerken vlak bij elkaar staan. Nog meer moeilijk gelach maar nu in stereo. De mannetjes willen weer weggaan maar ik hou ze met de vraag of ik ze misschien kan overhalen om aan de campagne voor Tibet mee te doen door een handtekening te zetten. Ze kijken mij schaapachtig aan en ik leg ze daarom de situatie in Tibet uit en hoe men een actie is begonnen om Tibet en de Dalai Lama te helpen. Ze kijken me raar aan, lachen moeilijker dan het leven en weten mij te vertellen dat zij hier niet aan mee willen doen. Jammer. Als laatste vraag ik ze waarom ze zich zo schamen dit ge-jehova te doen? Ze stralen geen energie uit, geen vreugde. Als geloven in de voor hun enige god zo’n feest is waarom zien ze er dan zo ongemeend en onzeker uit? Geen antwoord. Ze wensen mij een goede dag toe en lopen omhoog het trappenhuis in naar het volgende te vroege slachtoffer. Jammer. Dat ze alleen maar bezig willen zijn met hun eigen ding maar wel verwachten dat ik mij bezig ga houden met hun ding. Ik ging weer naar bed en heb nog heerlijk een uurtje liggen slapen. Ik heb de boekjes later even vlug doorgebladerd maar las niks bijzonders. Jammer.
60n20