Dwerg
of: Ongelukkig in de liefde
“Buiten scheen de regen; Het was een drieste, donkere avond. Dat weet ik nog zo goed omdat het perfect leek afgestemd te zijn op mijn stemming, mijn gemoed, de manier van denken die ik toen hanteerde. Ik zat in een van de illustere kroegen die mijn woonplaats rijk is, mistig van de rook, stinkend naar een cocktail van vele alcoholische dranken waarvan bier de boventoon voerde. Ik zat aan de bar, hoewel ik me nu besef dat ‘Ik hing aan de bar’ een betere omschrijving zou zijn van de manier waarop ik op de barkruk gedrapeerd was. Enfin, ik hing aan de bar. Bestelde het ene na het andere biertje in een poging mijn naargeestige stemming enigermate te verbeteren. Immers; bier doodt, evenals een scala andere alcoholische dranken, hersencellen.
En nefast genoeg zat ik me te bezatten omwille van een persoon van het tegengestelde geslacht, die ik meer dan mocht. Naam niet te noemen, zou karakterloos zijn van mij. Gevoelens waren dus niet wederzijds, vandaar. En na de laatste pint, hoewel ik – ondanks alles – goed besefte dat ik mezelf bij elk volgend glas beloofde dat dit de laatste zou zijn, wilde ik mijn glas met een zo luid en nadrukkelijk mogelijke dreun op de bar plaatsen. Puur uit onvermogen, mijn machtsvertoon tegenover het bierglas. En zodat ik aanstonds mijn nest kon beogen om die mannelijk poesachtige uit mijn hoofd te gaan slapen. ‘Wat doet dat beest überhaupt in mijn hoofd?’ Maar, helaas, ik miste de bar, daar alcohol de motoriek aantast, en mijn naarstig leeggelopen glas raakte onverhoopt een dwerg boven op zijn schedelpan. Ik hoorde botten kraken, vaten springen. Bloed vloeide copieus. De dwerg viel. Ik viel ook. Hij van de pijn, ik van het lachen. Hevige schrik zet immers aan tot lachen.
Toen de dwerg, bebloed en wel omhoog krabbelde – wat niet zo’n grote afstand was logischerwijs, het was een dwerg – zei hij naast ‘Merde!’, wat zoveel betekent als ‘Godverdomme’, dat hij mij verdoemde. Tevens raaskalde hij nog iets in de trant van dat ik nimmer geluk in de liefde zou ontmoeten, tenminste als ik het goed begreep. Dwergen spreken namelijk Frans, zo ook deze dwerg, vraag me niet waarom, het is alledaags gewoon zo. Mijn Frans is nooit echt goed geweest, zal het wel niet worden ook.
Enige tijd verstreek en de dwerg kalmeerde enigszins. Mogelijkerwijs door het grote bloedverlies, geen idee, ben geen arts. Hoewel ik de medische wereld wel altijd als boeiend heb weten te beschouwen. Snijden, copuleren, zuipen, zo valt het nog het beste samen te vatten, dat medische ondermaanse.
Ik bood, goed als ik was, ben en zal zijn, de dwerg nog iets te drinken aan. Jenever, dat is sterk, helpt vast tegen de pijn van dat kleine ventje. Bovendien past een borrelglaasje beter bij het postuur van dwergen dan een halve-liter-bierpul ‘Geniaal, ik denk ook aan alles.’, sprak ik mezelf nog toe.
Maar toen ik dat, nochtans kleine borrelglaasje – geheel per ongeluk, ik was mijn lichaam niet geheel (of toch: geheel niet) meester – over een van de talrijke open wonden die zijn schedelpan rijk was liet vallen, ‘Hoe zou een dwerg als hij aan al die wonden komen? Ik dacht altijd dat dwergen geliefd en vriendelijk waren’, was de maat voor de kleine man vol, meen ik. De dwerg liep namelijk met grote stappen – wat is groot voor een dwerg vraag ik me dan af – luid bulderend de deur uit, de nacht in. Weg om nooit meer terug te keren. Wat mij restte was de vervloeking, twee kapotte glazen, een plas bloed, een kater en een torenhoge rekening. Heb altijd al een hekel aan dwergen gehad, derhalve…
Hoe ik thuis gekomen ben? Zou het niet meer weten, weet tot mijn spijt wel meer dingen niet (meer). Zoals ik al zei doodt bier hersencellen…
De dag die volgde op de avond van dit echec, of de dag daarna aangezien ik een behoorlijke poos geslapen leek te hebben, lag er echter een brief op de deurmat. Ja, ook ik heb zo’n ongerijmd, onberaden gat in mijn deur waar post door geschoven dient te worden door speciaal daarvoor aangestelde beambten. Ik slenterde naar de deur en raapte het schrift op. Het was besmeurd met en doordrenkt van bloed. Een kennisgeving van mijn beschermengel, hij stopt ermee. Dit was de laatste druppel.
En dat het inderdaad de laatste druppel was geweest, zag ik pas ettelijke dagen later toen ik de voordeur opendeed en vaag in de verte een spierwit, alleszins leeggelopen dwerg op mijn erf zag liggen. Ik hoefde slechts het rode spoor vanaf mijn voordeur te volgen om de precieze locatie van het kadavertje vast te stellen.
En zo is het dus gekomen dat ik nimmer geluk in de liefde zal vinden. Een armzalig feit, maar toch lichtelijk plausibel omdat ik weet het aan mezelf te danken te hebben. Stom, prematuur, roekeloos en onnadenkend als ik was, ben en zal zijn.”
Frank