De ongenoemde (4)
Ik sloeg het boek weer open, misschien stond er iets in over de demonen en, of mensen, die op de ongenoemde joegen.
“Jongen, wat ben je onrustig, als je nou gewoon van achter naar voren leest dan ben je sneller waar je zijn moet denk ik.”
De rat liep vreselijk zenuwachtig heen en weer.
“Rustig aan, ik wil niets missen.”
Weer sloeg ik het boek open. Na een paar uur had ik het boek helemaal uit, er stonden veel triviale dingen in, maar ook enkele bruikbare tips. Zoals onder andere de naam van mijn helpers, Gerrit de raaf, de rat die Eric bleek te heten, een uilenpaar die Mieke en Gijsbert schenen te heten, en een mens van wie de naam niet bekend was.
“Nou daar ben ik klaar mee, een raaf, een aftandse rat, twee uilen en een onbekend mens.”
Eric keek me aan, “Een aftandse rat?”
“Zal ik jou eens in je gezicht bijten om te laten zien hoe aftands ik ben?”
Zijn kleine kraaloogjes leken vuur te schieten.
“Eric, zeg eens, hoe komt het dat mijn oude abt jullie namen kende?”
Deze vraag bracht Eric een beetje van zn stuk af, hij begon zich te wassen en deed alsof hij me niet gehoord had.
“Eric…moest jij me niet helpen?”, ik was erg benieuwd naar wat Eric (en Gerrit natuurlijk ook) wist. Ze wisten in ieder geval meer dan ze lieten merken totnogtoe. Nu ging Eric rechtop zitten, met zijn kleine oogjes keek hij me aan, en vertelde dat hij me nog niet alles mocht vertellen.
“Wat mag je wel vertellen dan?”, nu was ik pas echt nieuwsgierig.
“Ik mag je vertellen dat je geen honger zult hebben onderweg, en dat je je volgende helper of helpers in de stad vindt.”
Alweer van die vage opmerkingen waar ik eigenlijk niets mee kon. Ik begon echt te geloven dat het allemaal geen zin had toen de deur ineens open ging en de pastor naar binnen stapte.
“Pat? , ik heb nog iets voor je, dit zat altijd op het boek, maar in de loop der tijd is het eraf gevallen.”
Voor mijn neus hield hij een ketting, met daaraan een hanger in de vorm van een draak. De steen waar de hanger uit gesneden was leek op Mestrailèn, maar dat kon toch niet?
“En waarom zou dat niet kunnen?”
Weer zat de baas op mijn golflengte te luisteren.
In gedachten zag ik hoe hij de een of andere onfortuinlijke ziel in vuur en vlam zette zodat hij het warm kreeg.
“Maak je niet druk Pat, het is zomer, ik heb geen verwarming nodig.”
Hij had gelijk, dat wist ik, maar toch, het verblijf in de kerk had me iets terug gegeven, een gevoel dat ik niet kon plaatsen.
“Je bent toch niet van plan om voor de buren te gaan werken is het wel?”
Dat was een gemene vraag, zelfs voor de baas, dát zou ik nooit doen, niet meer althans. Nu klonk de bulderende lach van de baas door mn hoofd.
“Pat, ik ben blij dat je mijn dienaar bent.”
Enigszins op mn pik getrapt mompelde ik dat hij dat ook maar beter kon zijn, want een dienaar als mij zou hij niet vaak meer tegen komen.
“Hoe staat het met je missie, ben je er al achter waar je moet zijn?”
De baas klonk bezorgd, en dat had ik nog niet vaak gehoord in ZIJN stem. Het was alsof de hel bevroor, de baas, lucifer, satan, baäl, de duivel, was bezorgd.
“Baas, maak je niet druk, ik red het wel.”
Dat had ik beter niet kunnen zeggen, het gevolg was dat hij als een razende begon te schreeuwen. Zo hard zelfs dat het leek alsof mn kop uit elkaar zou klappen.
“Meester, rustig, mn hoofd…”, alsof hij mn gezicht zag (en misschien was dat ook wel zo) hield de baas op met schreeuwen.
Hij vertelde dat ik absoluut niet mocht denken dat het eenvoudig zou gaan worden om de ongenoemde te redden.
Ineens dacht ik aan de demon die achter de ongenoemde aanzat.
“Baas, ik weet wie er onder andere achter hem aanzit.”
Nu viel de baas stil. Zonder op zn vraag te wachten noemde ik de naam Chanetá en wachtte op een reactie.
“Chanetá… de ongehoorzame, de kwade, de razende?”
De baas zat hardop te denken, in mijn hoofd notabene.
“Baas, kunt u weer in uw eigen hoofd gaan denken, dat van mij zit nogal vol.”
Even bleef het stil, maar al snel kreeg ik antwoord.
“Ik blijf je in de gaten houden, maar je moet dit inderdaad alleen doen.”
“Succes, en vergeet niet aan Gerrit navraag te doen over die hanger.”
Ik was weer de baas over mn eigen gedachten.
“Nou Eric, zullen we maar eens op pad gaan?”, de oude rat keek me aan en knikte.
De pastor, die al die tijd was blijven staan, knikte ook.
“Wilt u het boek in bewaring houden tot ik het op kom halen?”
Ik wilde dat boek hebben wanneer ik klaar was met mn missie zodat ik nooit mn menselijkheid zou vergeten. Met een vriendelijke glimlach beloofde de pastor dat hij dat zou doen, daarna liet hij ons uit.
“Alleen de drager van de hanger zal dit boek meekrijgen.”
Ik bedankte de pastor, riep Gerrit en met zn drieën (Gerrit, Eric en ik) gingen we weer op pad. Op naar de stad om de volgende helper of helpers te vinden.
Onderweg begon het wat te schemeren, een duidelijk teken dat de nacht over niet al te lang in zou vallen. Ik besloot om eens te gaan kijken of we ergens konden overnachten, maar in geen velden of wegen was een huis te bekennen.
“Wat nu?”, ik was een beetje teleur gesteld want ik was toch enige luxe gewend.
Alhoewel een verloren ziel het niet al te best heeft in de hel, is het er voor de werknemers van de baas géén slechte plek om te wonen. De slaapvertrekken zijn verwarmd, de bedden zijn lekker zacht en er is altijd eten. Maar nu zag het er naar uit dat ik op de bosgrond een bedje moest maken. Gelukkig bracht Gerrit een soort van oplossing. Nadat ik hem vooruitgestuurd had kwam hij terug met de opmerking dat hij een grot had gevonden. Met Gerrit voorop liepen we richting de grot.
“Is deze grot leeg?”, Eric kwam poolshoogte nemen.
Voordat ik daar antwoord kon geven werd er vanuit de grot geroepen dat we weg moesten gaan. Gerrit was de eerste die weg wilde gaan, maar ik hield hem tegen.
“In naam van de Grootste onderheerser, eis ik dat je ons binnen laat, wie je ook bent.”
Even was het stil, toen klonk de stem weer.
“Wie is die grootste onderheerser dan?”
Ik had het idee dat ik getest werd, dát kon niet, ik maakte me groot en sprak de naam van mn baas uit.
Nu was de stem veel vriendelijker.
“Kom binnen, vriendelijke reizigers, ik was slechts een plek voor jullie aan het vrijhouden, vergeef me mijn achterdocht.”
Uiterst voorzichtig stapte ik de grot binnen. Voor me lag een slang vervaarlijk heen en weer te kronkelen.
“Wat is je naam”, erg vriendelijk klonk de slang nog steeds niet.
Zonder antwoord te geven pakte ik de hanger en hield die voor het gezicht van de slang.
“Dát heeft weinig zin, wij slangen zijn nagenoeg blind”, de slang bewoog nog steeds dreigend heen en weer.
Vanuit één van mn jaszakken klonk een piepend gegrinnik, kennelijk had Eric alles gehoord.
“Dit soort slangen ziet alleen hitte, wat me verbaasd is dat hij ons hoort.”
Eric was inmiddels uit mn jaszak gekropen en naar mn schouder geklommen. Als een echte meester nam hij positie en begon de slang te ondervragen.
“Hoe komt het dat jij kan horen?”
De slang richtte zich iets op en begon met zn tong de lucht te proeven.
“Een rat, wat vriendelijk dat u te eten voor me hebt meegenomen.”
Meteen veranderde Eric in een woeste vechtersbaas.
“Kom maar op, kom maar op”, als een bezetene zat hij in mn oor te schreeuwen.
Ik begon dit grapje zat te worden, boos greep ik de hanger, die ik inmiddels weer om mn nek had hangen, en begon met luide stem te praten.
“Ik ben Pat Barkhem, door een misverstand verbonden aan Lucifer de kweller, heerser van de onderwereld.”
“Hij die mijn meester is heeft mij op een missie gestuurd en ik éis het respect dat me toekomt.”
Gerrit, de slang, en Eric waren stil geworden en keken me verbaasd aan.
“Doe eens rustig, dat is een krachtig speeltje”, de slang was terug gedeinsd.
“Ik moest inderdaad mn grot delen met de drager van de hanger en zn helpers, maar men had niet gezegd dat je ook met de hanger zou kunnen werken.”
Verontschuldigend heette de slang ons nu welkom. De hanger was inmiddels afgekoeld op een flauw, pulseren schijnsel, dat af en toe te zien was, na. Onze gastheer had een hoop nieuwe vragen opgeroepen, zoals bijvoorbeeld, waarom ik niets over hem had gelezen in mijn boek, en, wie waren de genen die hadden verteld dat ik eraan kwam? Maar ook, wie was hij, en wat bedoelde hij met dat ik met de hanger om kon gaan? Ik vond het maar een vreemd geheel.
Op de vraag wie hij was kreeg ik als snel antwoord. Nadat Gerrit en Eric, die toch voorzichtig bleef, zich hadden voorgesteld, bleef ook de slang niet achter. Eerst maakte hij een buiging en vervolgens begon hij aan iets dat een indrukwekkende introductie zou worden.
“Mijn naam onder de slangen is ‘ghshashjiss'”.
Voordat ik daar iets over kon zeggen ging hij verder.
“In jullie taal betekend dat, hij die afstamt van de verdoemde.”
“Ik ben een directe afstammeling van de slang uit het paradijs, je weet wel, van Adam en Eva.”
“Hij die door jullie de buurman wordt genoemd heeft ons onze benen ontnomen, en omdat we wraak willen ben ik uitverkoren om jullie te helpen.”
Ik wist dat de slangen eigenlijk alleen naar zichzelf luisteren, nog de buurman, noch de baas had echt zeggenschap over de slangen, en dus begon ik me wat geruster te voelen.
“Zijn de overige slangen ook de genen die je verteld hebben dat ik eraan kwam?”
De slang knikte bevestigend. Ik wilde nog wat vragen, maar ik wist nog steeds niet hoe ik de slang moest noemen.
“Heb je een familienaam?”, mijn vraag leek hem te verbazen.
“Mijn moeder heeft me hásiss genoemd, als je dat bedoelt.”
Nog steeds was de naam onuitspreekbaar, maar ik had wel een klank opgevangen waar ik iets mee kon.
“Vind je het goed als ik je Sisser noem?”
“Wat jij wilt”. De slang kroop nu van ons weg, verder de grot in.
Ikzelf bleef nog even met enkele vragen in mn hoofd rondspelen, maar al gauw viel ik in slaap.
Midden in de nacht bleek dat Eric de slaap niet kon vatten met Sisser in de buurt want ik werd wakker gemaakt door een zeer zenuwachtige rat.
“Ssssst, niets zeggen, meekomen en luisteren.”
Hij rende een eindje vooruit en draaide toen weer om te zien of ik meekwam. Met zn voorpootje gebaarde hij dat ik opmoest schieten. Wat had die rat toch zo zenuwachtig gemaakt? Bij de ingang van de grot kreeg ik het antwoord. De slang bewoog weer heen en weer, maar in een heel vreemd ritme. Toen ik goed luisterde hoorde ik enkele woorden, maar ook een naam.
“Vrouwe Chanetá.”
Al het bloed leek uit mn hoofd weg te trekken, die vuile verader was ons uit aan het leveren aan Chanetá. In mijn verontwaardiging wilde ik ingrijpen, ik wilde immers niet dat Chanetá ons te pakken zou krijgen. Dát had ik beter niet kunnen doen. Bij de eerste stap die ik zette draaide Sisser zich om en kwam dreigend op me af.
“Sorry, ik mag jullie niet laten gaan, mijn meesters verbieden het.”
Met een duistere blik hield hij elke beweging van mij in de gaten. We zaten duidelijk in de problemen, een woeste, zéér giftige slang voor de in en dus ook uitgang, en een psychotische demon onderweg.
De slang maakte weer een uitval naar me.
Op dat zelfde moment begon de hanger weer te gloeien, maar dit keer was het een donkerpaars licht dat bij vlagen donkerrood leek te zijn.
Toen de slang weer een uitval deed voelde ik een ongekende energie in me ontwaken en het volgende moment was de slang slechts nog een hoop smeulend vlees.
Perril Mayhem