Eeuwige jeugd
Relatief lang geleden kwam ik uit de schede van me ma gegleden.
Op zes hoog, met me smerige grijnskop als eerst naar beneden….
Zodra me vingertjes een potlood of wascokrijt konden op tillen
Liet ik door losgeslagen geklieder me ouders boos gillen.
Niet op de deur kalken,niet op het raam plakken,
Niet de buurman plagen, geen troep van straat pakken,
Niet met de ijzeren schep op hoofden slaan, wat dacht ik wel?
Nog meer Niet doenerij begon op school,w at denken ze wel?
Continue tot zwijgen gesommeerd door menig leraar en lerares.
Losgeslagen overfantasievolle plaaggeest verstoort weer de les.
In mijn ogen was het een totale onschuldige uitingsdrang.
Maar voor de zoveelste keer stond ik weer voor straf op de gang.
Kwajongens die vulpenvullingen uit de la van de meester jatten,
Die vervolgens op stoeptegels uit elkaar lieten spatten.
zogenaamd braaf boodschappen voor de juf halend bij de lokale kruidenier
Intussen daar stiekum gelijk snoep rauzend voor tijdens het speelkwartier.
Terwijl de andere jongens druk waren met knikkeren,of voetballen,
Zaten me maat en ik met alle meisjes in het zandbakhuis te lallen,
Deelden het gestolen snoep en zoetigheid uit aan elke griet,
Want wie goed doet, goed ontmoet! dat vergaten wij zeker niet!
In de winter sneeuwballen tot ijsballen knedende mutsendragers,
De irritatiegrens testen van menige geduchte zeurende klagers,
Totdat die hapten, de achtervolging inzetten, rennend voor ons leven,
De adrenaline en de overbekende bosomgeving lieten ons haast zweven,
Overmoedig keihard lachend roepen : “je kan ons tog nie krijge….”
Weer ontsnapt aan klappen zaten we hilarisch uit te hijge.
Bedachten we wie we daarstraks weer eens zoude gaan stressen.
Met een hap sneeuw lieten we de opgekome dorst lessen.
Als eekhoorns klommen we in bomen,zaten hoog in toppen
Smeten de nodige eikels naar voorbijfietsende eikels hun koppen.
Als piraten beschermde we onze hut en buit met alles wat in ons zat
Zo nodig drongen we het vijandige gebied in, en beukten hun hut plat.
De boswachter, hoofdmeester, invaljuf, boerendochtervaders,
Als ze ons zagen stroomde het bloed kokend door de aders,
Kleuters die gluurden bij de langdouchende 6eklasmeisjes,
Hard gillend en wegrennend van de leiding op schoolreisjes,
In de zomervakantie met de campingastjes lopen te dollen,
Ouwehoere met haagse gozars en rotterdamse snollen,
Of ons voordoen als een stelletje touristische Noren,
Daarmee bij hollanders oa gratis patat en limonade scoren.
In hooizolders hooibalen badende rollende gekkies.
Met boeren dochters ontdekten we menige plekkies.
Of in het warme stro achterin het verlaten kippenhok
Lagen we en voelden, woelden, kroelden onder elke rok
el13