Vreemd
Zo ondoorzichtig diep,
Zo vreemd mysterieus,
Zo schuilgaand in zichzelf,
Is die spiegel.
Ik verbaas mij, steeds opnieuw,
Hoe mooi, doch angstaanjagend zij is.
Hoe gevaarlijk, maar ook leuk zij kan zijn.
Dat niemand zonder haar kan,
Dat niemand slechts met háár leven kan,
Dat zijzelf de bron van alles was,
Moeilijk te geloven, maar ik acht het waar.
Ik zie mezelf, wazig,
Ik zie de glinstering van de zon, golvend.
Het water rustig kabbelend tegen de slootkant.
lactamaeon